Schoolpauze's zijn (meestal) fijn. Je zoekt wat vrienden op, kletst wat bij, klaagt over de school en als de bel gaat kan je met een opgelucht hart weer terug naar de les toe. Misschien heb je wat vrienden met wie je over je laatste verhalen en/of afbeeldingen kan praten en weten ze dat je een avatarfan bent.
Mijn pauze's gaan een beetje anders. Als ik op school pauze heb, heb ik altijd wel wat kennissen bij wie ik terecht kan en dat is altijd reuzegezellig, maar als ik geen zin heb om de sociale vlinder uit te hangen zoek ik vaak een computer op of pak ik mijn mobiel om maar wat te gaan brainstormen.
Dit zijn de verhalen die er uit komen. Vaak korte verhaaltjes waarin ik mijn favoriete personages eens uit ga testen in vreemde situaties. Ze hebben maar weinig hang naar de verhalen waaruit ze oorspronkelijk komen. Het zijn gewoon ideeetjes. Misschien verwerk ik ze nog eens in de "echte" verhalen, maar nu zijn nog gewoon voor de lol.
|
Een ongewone beul[]
IJs had zijn huid opengereten en hij had nachten gehad dat hij de bevriezingsdood vreesde. Aarde had zijn botten gebroken en hem een cel gegeven waarin hij zich levend begraven voelde, maar vuur was het ergste. Of eigenlijk waren het diens beulen die hij het ergste vond. Sadisten van de bovenste plank die de omgevingstemperatuur aanpasten naar zijn lijden en langzaam, maar pijnlijk te werk gingen.
De Vuurnatie was altijd bijzonder wreed geweest voor zijn politieke gevangenen en Amon was geen uitzondering, maar de gevangen leider van de Gelijkwaardigen had tot dusver geen woord losgelaten. Niet tegenover de Waterstammen, niet tegenover het Aarderijk en al helemaal niet tot de Vuurnatie, maar de aangewezen beulen van de drie naties kenden elkaar en ze wisten dat hij het hier het ergste vond.
Dus bleef hij hier. Tot hij praatte of tot hij bezweek.
Het water was ijskoud, maar de douche was een welkome luxe na drie weken in een cel in de Vuurnatie te hebben gezeten. Zeker met de hittegolf die het land twee weken had geteisterd en nu eindelijk begon te verminderen. Niet dat dat nu Amons grootste probleem was. De kraan van de douche werd door een bewaker dicht gedraaid en de gevangen leider van de Gelijkwaardigen nam de handdoek aan om zich af te drogen.
Er werd hem ook een nieuw tuniek aangereikt. De aanleiding daarvoor was Amon onbekend, maar hij nam het graag aan. Zijn gevangenisplunje was te smerig om vast te pakken. Het mouwloze kledingstuk was van katoen gemaakt en bosgroen geverfd, de broek van cafélatte bruin en de schoenen zaten redelijk lekker.
'Waaraan dank ik deze luxe?' vroeg Amon luchtig. Hij zocht naar een plaats om zijn handen te laten. Geen zakken of mouwen om ze in te steken, dus hij liet ze automatisch op zijn rug rusten. Zijn eeuwige koelbloedige houding trok het bloed onder de nagels vandaan bij zijn beulen. Gozu keek nu dan ook alsof hij Amon het liefst zou verdrinken onder de douche.
'Een andere beul neemt je vandaag onder handen,' zei Gozu.
Hij stond tegenover Amon, eveneens met de handen op de rug, maar een tikkeltje voorovergebogen. Het was een reus van een kerel met een bleek ingevallen gezicht en felgele ogen. Hij was half Aarderijk, half Vuurnatie en hield er gemengden technieken op na wanneer het om verhoren ging. De Vuurnatie had Amon eerst een ander beul toegewezen. Een klein, iel vrouwtje dat zeer efficient te werk was gegaan, maar tijdens een martelsessie een hartaanval had gekregen.
Amon had haar kunnen reanimeren. Hij had het oprecht nog wel willen proberen, maar op het moment dat het gebeurde zat hij vastgebonden op een stoel en het enige wat hij had kunnen doen was roepen. Maar wie luistert en nu naar het hulpgeroep van een man die gemarteld wordt?
Dus nu zat Amon opgescheept met Gozu en net andersom. De twee waren aan elkaar gewaagd en Gozu belichaamde voor Amon alles waar tegen hij vocht: machtmisbruikende, dramawellustige, egocentrische stuurders. Het "onderzoek" dat de Verenigde Republiek had ingesteld om achter het doen en laten van de Gelijkwaardigen te komen, was vastgelopen.
Tot zover er ooit al schot in de zaak had gezeten. Amon was de enige gevangene. De Gelijkwaardigen konden prima zonder hem verder. Daar had hij ze op voorbereid. Maar nu kwam er dus een andere beul? Dat kon interessant worden. Amon was wel benieuwd wat ze nu weer hadden bedacht om hem aan het praten te krijgen. Gozu had hij inmiddels wel door en aan de dagelijkse mishandelingen was hij gewend.
'Dus je geeft het op?' vroeg Amon op spottende toon. Gozu haalde luchtig zijn schouders op.
'Verandering van spijs doet eten,' was het simpele antwoord. Nu haalde Amon zijn schouders op.
'Jij denkt dat je hem wel aan kan?'
De Val[]
Zo snel als hij kon rende Noatak terug naar de stad. Zijn achtervolgers zaten hem op de hielen, stuurde hun elementen naar hem toe om hem te laten stoppen, maar Noatatk stopte niet.Twee dagen was hij hun gevangene geweest en dat waren twee dagen te veel.
Nog heel eventjes en dan had hij Republicasia bereikt. De hoop gloorde weer een beetje voor de leider van de Gelijkwaardigen. Hij trok een laatste springt, schudde zijn achtervolgers af en verdween in een wirwar van steegjes. Hij durfde echter niet te stoppen met rennen voor hij voor "zijn" huis stond.
Noatak liep het steegje naast het huis heen. Daar probeerde hij de eerste sport van de ladder naar zijn verborgen zolderkamertje te grijpen, maar nu pas besefte de man hoe moe hij eigenlijk niet was. Noatak zuchtte en liep naar de voorkant van het huis toe.
Sinds jaar en dag lag daar onder de bloempot van azalea's een huissleutel verborgen. Noatak meende dat de bewoners de sleutel allang vergeten waren. Met de sleutel kon hij ongemerkt binnenkomen.
Het huis was warm en werd verlicht door de eerste morgenstralen. Zo vroeg in de ochtend zou iedereen nog wel even in zijn bed blijven liggen, dus Noatak kon nog even rustig zijn gang gaan.
De leider van de Gelijkwaardigen liep naar de keuken toe. Hij zag zichzelf in het spiegelbeeld van het gesloten raam: vuil, gescheurde kleren en onder de blauwe plekken en schrammen. Hij zag er verschrikkelijk uit en zo voelde hij zich op.
Twijfelend keek hij naar de wijnkast, pakte er uiteindelijk toch maar een glas bij en liep met wijnfles en glas naar de woonkamer toe. De man lustte niet eens alcohol, maar het verdreef de onrust binnenin hem en gaf hem wat rust.
Maar een glas was meer dan voldoende, wilde hij niet lallend door het huis gaan. Noatak wiste zijn sporen uit en liep de trap op. Hij zuchtte onhoorbaar. Dat glas wijn had hij beter boven kunnen drinken, wat nu was hij nog duizeliger dan daarvoor.
Het idee dat de grote leider van de Gelijkwaardigen al achterover kon slaan van een glas goedkope wijn deed Noatak flauw laten glimlachen. Hij zou eerst maar eens gaan slapen, dan contact opnemen met het hoofdkwartier en dan zag hij wel weer.
Maar de man had zijn concentratie beter kunnen bewaren voor het traplopen, want hij stapte verkeerd en viel acht treden naar beneden toe. De val moest door het hele huis te horen zijn geweest en Noatak had een kreet niet kunnen onderdrukken.
Nog beroerder dan voorheen lag Noatak onderaan de trap, wachtend op het moment dat de bewoners uit hun kamers zouden stormen, hem zouden zien en de politie zouden bellen. Niet in staat zich te bewegen verwachtte hij het ergste.
Het bleef een tijdje stil boven. Misschien waren de bewoners niet thuis? Maar dat idee stond Noatak net zo min aan als ontdekt worden. Als hij alleen was, echt alleen, en hij kon zich niet bewegen wat dan?
De tijd tikte tergend traag voorbij, maar Noatak begon weer gevoel te krijgen in zijn lichaam. Na wat proberen ging hij voorzichtig staan. Het lukte. Geen ernstige verwondingen dus.
Boven ging er een deur open. Noatak kreeg bijna een hartverzakking en verstopte zich. Ze moesten hem gezien hebben. Het kon niet anders. Hij moest wel ontdekt zijn.
Lichte, snelle stappen daalden de treden af. Er zat bloed op de leuning zag Noatak. Zijn bloed. Uit een wond in zijn hand. De bewoonster moest het wel zien. Hij was er bij.
154 NSK
Het stormde in Republicasia. Stevige windvlagen trachtten keer op keer je omver te werpen en het zou niet lang meer duren voor het zou gaan stortregenen.
Noatak spoedde zich door de stegen van de stad heen. Met een hand in zijn zak en de andere hand zijn capuchon vasthoudend probeerde hij zijn huis te bereiken voor de bui zou losbarsten.
Sneeuw, geen probleem, maar aan regen had hij een hekel. De Gelijkwaardigen bestonden al een paar jaar, maar Noatak wilde de organisatie nog een tijdje in de schaduw houden tot ze de aantallen en de middelen hadden om de wereld te veranderen. Toch op avonden als vandaag benijdde hij de lieden die een normaal huiselijk leven hadden. Noatak keek uit naar zijn vakantie over een paar weken. Lekker terug naar zijn huis binnen de veilige muren van de Orde, maar tot die tijd liep hij hier in dit hondenweer.
De chi-blokkeerder werd uit zij chagrijn gewekt toen hij om hulp hoorde roepen. Direct ging Noatak op het geluid af. Hij verwachtte een brute mishandeling door stuurders, maar vond een lompe straatberoving van een vrouw met een kind door wat niet-stuurders. Maar onrecht was onrecht. De leider van de Gelijkwaardigen sprong tussen de vrouw en de dieven, werkte ze snel tegen de grond aan en liet ze doodsbenauwd vluchten. Noatak had hun gezichten onthouden. Morgen zou hij ze wel een paar van zijn mensen achter de dieven aansturen. Hij wendde zich tot de beroofde vrouw. Noatak herkende haar, maar ook zij wist wie hij was. Ze deinsde achteruit toen ze het masker zag en drukte haar kind tegen haar aan. Op dat moment begon het te stortregenen. Binnen de kortste keren waren ze doorweekt.
‘Gaat het, mevrouw Pema?’ vroeg Noatak. Ze schudde haar hoofd en trachtte de baby te beschermen tegen de stromende regen.
‘Ze hebben mijn handtas gestolen,’ fluisterde ze.
‘Zat er veel in?’ vroeg Noatak. Pema huiverde. De toon waarop de man sprak was niet dezelfde die iedereen de rillingen bezorgden. Zijn stem klonk warm en bezorgd.
‘Niet heel veel, maar ze hebben wel mijn portemonnee meegenomen,’ zei Pema. De gure wind deed ze allebei rillen van de kou.
‘Loop anders even mee. Ik heb wel thee en droge kleren.’ De vrouw van de luchtstuurder schudde haar hoofd.
‘Vertrouw je me niet?’
‘Nee,’ zei ze simpel. Noatak zuchtte.
‘Pema, jij en Rohan zijn drijfnat, ijskoud en Luchttempeleiland ligt hier nog drie kwartier lopen vandaan. Ga even met mij mee en ik zweer op het graf van mijn moeder dat jullie twee weer veilig thuis komen,’ zei Noatak tederder dan Pema ooit van hem voor mogelijk had gehouden. Ze knikte en volgde de man enkele straten door tot ze een huis ingingen. Er zaten een paar mensen in de huiskamer die verbaasder keken naar Pema, dan naar Amon. Ze liepen naar het achterhuis toe en stapten een lift in. Toen de deuren van de lift open gingen, besefte Pema dat ze in een van de kwartieren van de Gelijkwaardigen was beland. Het was het hoofdkwartier van de Gelijkwaardigen, maar dat hoefde ze niet te weten vond Noatak. En dit was slechts het topje van de ijsberg. Het hoofdkwartier lag onder de stad begraven in een wirwar van gangen en kamers en de gast zou hij maar een heel klein stukje laten zien. Noatak deed een deur open. Pema liep achter hem aan.
‘Nori, ik ben thuis en ik heb wat gasten meegenomen,’ zei de leider van de Gelijkwaardigen. Staande in de knusse woonkamer zag Pema een vrouw van haar eigen leeftijd in een leunstoel zitten. In haar armen hield ze liefkozend een baby’tje vast.
‘Wat is er met jullie gebeurd?’ vroeg ze verbaasd, terwijl ze het kindje in de wieg legde.
‘Overvallen door het hondenweer,’ bromde Noatak. Hij knoopte zijn tuniek los. ‘Nori, dit zijn Pema en Rohan. Ze is op straat beroofd.’
‘Zijn de dieven opgepakt?’ vroeg Nori, terwijl ze Pema een handdoek aangaf.
‘Nee, maar ik stuur er morgen wel wat mensen achteraan,’ zei Noatak. Hij pakte zelf een handdoek en begon zich af te drogen.
‘Waarom ga je er nu niets aan doen?’ vroeg Nori. Pema luisterde met grote interesse naar het gesprek tussen de gevreesde leider van de Gelijkwaardigen en de vrouw die hem blijkbaar vrij aardig onder de duim had.
‘Ik kom net thuis van een tien uur durende patrouille. Mag ik even binnenkomen?’ verweerde Noatak.
‘Ik ben al dagen in touw, omdat jij zo nalatig was de medische verzorgen van je mensen goed te regelen,’ zei Nori geïrriteerd.
‘Maar…’
‘Zorg jij er nu maar voor dat Pema geen last meer zal hebben van die dieven.’